• open·klap·pen

openklappen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openklappen
klapte open
opengeklapt
zwak -t volledig
  1. iets wat je kunt openen door het draaien van de deksel om een scharnier
    • ,,Ik heb mijn Nokia 3310 al sinds 2003. In 2007 verving ik hem door een nieuwe telefoon, eentje die je kon openklappen. Die ging alleen binnen de kortste keren kapot. Volgens mij was er iets mis met de camera. Gelukkig had ik mijn Nokia nog. Die zal dit soort problemen nooit hebben. Toen ik voor mijn studie een jaar naar Japan ging, moest ik hem helaas hier achterlaten en een smartphone kopen. Maar ik heb altijd op een 3310 kunnen vertrouwen om op terug te vallen.” [2] 
    • Het is weer aangenaam en plezierig in de straat, constateert ze. Eén pandje wordt momenteel tot woning verbouwd en in een ander vestigt zich Flexpunt Hengelo, met werkplekken waar zzp'ers hun laptops kunnen openklappen. [3] 
    • „Er zullen weinig Nederlanders zijn die niet aan de hand van vader of moeder met open mond hebben staan kijken terwijl de waterlelies openklappen”, zegt Carla de Kroon (46), hoofd van het kledingatelier in de Efteling. [4]