• op·een·vol·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord opeenvolging opeenvolgingen
verkleinwoord - -

de opeenvolgingv

  1. het opeenvolgen, de volgorde
  2. lange reeks, aaneenschakeling, sequens, sequentie
    • De precieze opeenvolging van de gebeurtenissen vanaf dat moment kon later niemand meer reconstrueren. [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Lemaitre, Pierre
    Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13