• on·weer·ach·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onweerachtig onweerachtiger onweerachtigst
verbogen onweerachtige onweerachtigere onweerachtigste
partitief onweerachtigs onweerachtigers -

onweerachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van onweer
    • Dat moedwillige geheugenverlies had verhinderd dat Robins dood was omgezet in die lieflijke oude familietaal, die de pijnlijkste raadsels nog gladstreek tot een behaaglijke, bevattelijke vorm, en daardoor had de herinnering aan de gebeurtenissen van die dag iets chaotisch en verbrokkelds, een nachtmerrie van blinkende spiegelscherven die fel opglinsterden bij de geur van blauweregen, het knarsen van een waslijn, een bepaald, onweerachtig soort licht in de lente. (Uit: De kleine vriend van Donna Tartt) 
75 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be