ontknopen
- ont·kno·pen
ontknopen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontknopen |
ontknoopte |
ontknoopt |
zwak -t | volledig |
- iets wat in de knoop zit uit de knoop halen
- Behalve radicaal-Gordiaans zijn er zeker drie manieren om een knoop los te maken. Eén: met de hand ontknopen. Zoals bij de paalsteek, een ideale knoop die, hoe strak hij ook is aangetrokken zonder inspanning altijd weer is los te maken. Twee: door er (te) hard aan te trekken, zoals bij de mastworp, een andere simpele knoop, die helaas vrij makkelijk kan slippen. En drie: door te wachten tot het vanzelf gaat. Van dat laatste is de schoenveter het beste voorbeeld. Het is een even ergerlijk als ongrijpbaar verschijnsel, dat – zit u klaar, factcheckers? – wel moest leiden tot de uitvinding van de Croc.[2]
- Het woord ontknopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontknopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hans Steketee 2 mei 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be