snoer met kerstlampjes ontknopen
  • ont·kno·pen

ontknopen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontknopen
ontknoopte
ontknoopt
zwak -t volledig
  1. iets wat in de knoop zit uit de knoop halen
    • Behalve radicaal-Gordiaans zijn er zeker drie manieren om een knoop los te maken. Eén: met de hand ontknopen. Zoals bij de paalsteek, een ideale knoop die, hoe strak hij ook is aangetrokken zonder inspanning altijd weer is los te maken. Twee: door er (te) hard aan te trekken, zoals bij de mastworp, een andere simpele knoop, die helaas vrij makkelijk kan slippen. En drie: door te wachten tot het vanzelf gaat. Van dat laatste is de schoenveter het beste voorbeeld. Het is een even ergerlijk als ongrijpbaar verschijnsel, dat – zit u klaar, factcheckers? – wel moest leiden tot de uitvinding van de Croc.[2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Hans Steketee 2 mei 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be