• on·ont·war·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onontwarbaar onontwarbaarder onontwarbaarst
verbogen onontwarbare onontwarbaardere onontwarbaarste
partitief onontwarbaars onontwarbaarders -

onontwarbaar

  1. zo rommelig door elkaar verstrengeld dat het niet meer ordelijk uit elkaar te halen is
     Het zou Ballens fotografie blijvend beïnvloeden; de kruipende schepper keert terug op foto’s waar de mens gevangen zit in een wereld van onvermogen en is klem geraakt in kooien, kasten of verstrikt geraakt in onontwarbare draden.[2]
  2. (figuurlijk) zo ingewikkeld dat het niet meer valt op te lossen
     De telefoon is niets zonder het netwerk, de auto kan niets zonder wegen en de wegen zijn onmogelijk zonder asfalteermachines. Het resultaat van al die afhankelijkheden, zegt Hodder, is dat de verstrengeling toeneemt en onontwarbaar wordt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Toef Jaeger
    “e verminkte etalagepoppen van fotograaf Roger Ballen zijn een gruwel” (10 november 2021) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Warna Oosterbaan
    “In de hoek staat nog een rugzak” (30 november 2018) op nrc.nl