• on·ge·na·de
enkelvoud meervoud
naamwoord ongenade ongenades
verkleinwoord - -

de ongenadev / m

  1. boosheid op een persoon die als gevolg daarvan een slechtere behandeling kan verwachten
     Inlichtingendiensten van Zuid-Korea en de VS vermoeden dat het regime in Noord-Korea achter de moord op de in ongenade geraakte Kim Jong-wan zit, die in het verleden kritiek had op zijn halfbroer.[3]
     Niet alleen heeft hij geen spijt van de affaire, ook vindt hij een openbare boetedoening een uitwas van `deze puriteinse tijden'. Hij verliest zijn baan, reputatie, collega's en vrienden. Lurie omarmt echter zijn staat van ongenade. Zijn werk was onbevredigend, en misschien heeft hij nu eindelijk tijd om te schrijven.[4]
  2. (figuurlijk) afkeer van iets
     In de Nederlandse huiselijke keuken lijkt de broodpudding in ongenade geraakt. Vinden we het een te rustiek en ouderwets gerecht?[5]
  • [1] in ongenade vallen
    niet langer kunnen rekenen op een gunstige behandeling
94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. ongenade op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Len Maessen
    “Inbraakpogingen bij mortuarium halfbroer Kim Jong-un” (22 februari 2017) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Corine Vloet
    “Een honds bestaan” (20 augustus 1999) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Joep Habets
    “Pan-Europees en oer-Hollands” (16 maart 2012) op nrc.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be