ongena
Niet te verwarren met: Ongena |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·ge·na
Woordherkomst en -opbouw
- (verkorting) van ongenade zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ongena | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- boosheid op een persoon die als gevolg daarvan een slechtere behandeling kan verwachten
- ▸ Bovendien worden de in ongena gevallen Isegrim en Bruun al te ver van het hof in het blok geklonken, wat de band tussen tekst en beeld niet erg is ten goede gekomen.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'ongena' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Yvan de MaesschalckReynaert op pad: beknopt verslag : ‘Ik, Reynaert I’, of een zachtzinnige nabeschouwing in: Tiecelijn., jrg. 5 nr. 4 (oktober 1992), M. Ryssen, Sint-Niklaas, p. 163