ongelovige thomas

  • on·ge·lo·vi·ge tho·mas
enkelvoud meervoud
naamwoord ongelovige thomas ongelovige thomassen
verkleinwoord - -

de ongelovige thomasm

  1. (pejoratief) iemand die niet wil geloven waarvan anderen overtuigd zijn
     Uiteraard telt het dorp ten minste één ongelovige thomas die het hele schouwspel maar verdacht vindt: ‘Alleen God kan wonderen doen!’[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. ongelovige thomas op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Brave Hendrik / brave Hendrik / brave hendrik (hoofdletters?)” op taaladvies.net
  4.   Weblink bron
    Sven Vitse
    Boeken : Veeleer kan gezegd worden dat het ons duizelt, MER, Gent in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 151 nr. 4 (september 2006), p. 667