• on·ge·boeid
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongeboeid ongeboeider ongeboeidst
verbogen ongeboeide ongeboeidere ongeboeidste
partitief ongeboeids ongeboeiders -

ongeboeid [1]

  1. zonder (hand)boeien
    • Na een klopjacht van ruim twee dagen hield de Chileense politie Van der Sloot donderdagmiddag (lokale tijd) aan in een taxi op weg van de kustplaats Viña del Mar naar de nabijgelegen hoofdstad Santiago. Daar was hij vanuit Peru naartoe gevlucht. De 22-jarige Nederlander verzette zich niet bij zijn aanhouding. Tv-beelden toonden hoe hij, ongeboeid, voor het politiebureau in Santiago uit een zwarte politieauto stapte en het bureau binnenging, omringd door agenten.[2] 
    • De tweede wens van Rauter is via Van Rijckevorsel gericht aan het Openbaar Ministerie: hij vraagt om ongeboeid voor het vuurpeleton te mogen staan. En hij belooft niet te zullen vluchten of te zullen wegduiken voor de kogels. Laetitia van Rijckevorsel schrijft dat hem dat werd toegestaan. Bovendien zou Rauter zelf het executiepeleton het commando gegeven hebben om op hem te schieten.[3] 
  2. zonder interesse, zonder belangstelling
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]