ongans
- on·gans
- In de betekenis van ‘ongezond’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- antoniem van gans met het voorvoegsel on- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongans | onganser | onganst |
verbogen | onganse | ongansere | onganste |
partitief | ongans | ongansers | - |
het ongans o
- schapenziekte veroorzaakt door leverbot
- Laat ons dus in de eerste plaats middelen in het werk stellen om de oorzaak weg te nemen, ter voorkoming van het ongans bij de schapen niet alleen, maar laat ons ook doen uit medelijden met die arme rinkelbollen van koeitjes, die nog maar al te dikwijls zweeren moeten, dat gras en hooi bestaande uit zuurgras, voedsel voor vee is.[5]
- Het woord ongans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongans" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "ongans" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ongans op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Leeuwarder courant 28-2-1881
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be