• on·gans
  • In de betekenis van ‘ongezond’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • antoniem van gans met het voorvoegsel on- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongans onganser onganst
verbogen onganse ongansere onganste
partitief ongans ongansers -

ongans [3] [4]

  1. ongezond, onwel

het onganso

  1. schapenziekte veroorzaakt door leverbot
    • Laat ons dus in de eerste plaats middelen in het werk stellen om de oorzaak weg te nemen, ter voorkoming van het ongans bij de schapen niet alleen, maar laat ons ook doen uit medelijden met die arme rinkelbollen van koeitjes, die nog maar al te dikwijls zweeren moeten, dat gras en hooi bestaande uit zuurgras, voedsel voor vee is.[5] 
77 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[6]