• on·fair
  • uit het Frans
  • afgeleid van fair met het voorvoegsel on-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onfair onfairder onfairst
verbogen onfaire onfairdere onfairste
partitief onfairs onfairders -

onfair

  1. niet eerlijk
    • Het voorstel van Blatter wordt mogelijk op 2 maart besproken wanneer een internationale commissie zich buigt over een wijziging van de spelregels. 'Schwalbes zijn extreem onfair, maar sommige personen noemen het slim', besluit de Zwitser. 'De langste onderbrekingen in het voetbal komen er altijd na dergelijk onsportief gedrag. Andere sportdisciplines walgen van zulke toneelstukjes, maar in het voetbal vindt men het de normaalste zaak van de wereld. Ik hoop dat daar snel een einde aan komt.' [1] 
    • Als je over Polen praat alsof het Wit-Rusland is, haken kiezers af.” 29 procent van de ondervraagden in een recente enquête gelooft dat de verkiezingen onfair verliepen. Dat is net iets meer dan het stemmenaantal van PiS. [2] 
59 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]