• on·door·gron·de·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ondoorgrondelijk ondoorgrondelijker ondoorgrondelijkst
verbogen ondoorgrondelijke ondoorgrondelijkere ondoorgrondelijkste
partitief ondoorgrondelijks ondoorgrondelijkers -

ondoorgrondelijk

  1. niet door een mens te begrijpen
     De wegen van de Heer zijn ondoorgrondelijk.[1]
     Ze wierp me een ondoorgrondelijke blik toe en legde haar opvallend kleine handen op haar brede heupen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477