onbuigzaamheid
- on·buig·zaam·heid
- afleiding van onbuigzaam met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onbuigzaamheid | |
verkleinwoord |
- van een voorwerp dat het niet te buigen is
- (figuurlijk) stugge onverzettelijkheid van een persoon of een karakter
- ▸ Waar Droogstoppel doordraaft in zijn ontkenning van het belang van de verbeeldingskracht, daar maakt Havelaar de vergissing om de onbuigzaamheid van de realiteit te onderschatten.[2]
- ▸ Hoe meer de barones erover dacht, hoe meer Villeforts handelwijze verscheen in een licht dat voor hen allen het beste was; maar daarmee moest de onbuigzaamheid van de magistraat wel ophouden.[3]
- [2] vasthoudendheid, taaiheid, doorzettingsvermogen, tenaciteit, onverzettelijkheid, halsstarrigheid, stugheid
- Het woord onbuigzaamheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Theodoor Maria Bank; Marita Theodora Catharina Mathijsen“Nederland in de negentiende eeuw” (2006), Bakker, ISBN 9035129504
- ↑ “De graaf van Monte-Cristo” (2007), L.J. Veen , ISBN 9789020413021