• on·be·twij·fel·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbetwijfelbaar onbetwijfelbaarder onbetwijfelbaarst
verbogen onbetwijfelbare onbetwijfelbaardere onbetwijfelbaarste
partitief onbetwijfelbaars onbetwijfelbaarders -

onbetwijfelbaar [1]

  1. van zaken dat men er niet over kan of mag twijfelen
     Na onderzoek in een oud archief is een lijst samengesteld met 200 vrouwen, aldus de politie in een mededeling. Daarna werden de vrouwen opgespoord en uitvoerig ondervraagd vooraleer de biologische moeder met de hulp van een dna-analyse onbetwijfelbaar werd geïdentificeerd.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “50 jaar na ontvoering baby ziet moeder kind terug” (Zaterdag 19 januari 2013 om 19:11), De Standaard