onanerende vrouw
  • ona·ne·ren
  • afgeleid van  onanie zn  met het achtervoegsel -eren, in de betekenis van ‘masturberen’ aangetroffen vanaf 1824 [1] [2] [3]

onaneren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onaneren
onaneerde
geonaneerd
zwak -d volledig
  1. zichzelf seksueel bevredigen
    • Ben je katholiek.‘Nee. ’Het is nochtans een toffe godsdienst. Je mag zondigen à volonté, op voorwaarde dat je achteraf biecht en boete doet, maar daarna mag je onmiddellijk opnieuw onaneren en copuleren en zachte zoogdieren brandwonden toedienen. [4] 
    • Namen die op marketingafdelingen hoog in kantoortorens fris klinken, klinken vaak anders op de grond. Toen Japanners ontdekten dat een Mazda LaPuta in Spaanstalige landen een Mazda DeHoer is, was het al te laat en waren foto's van LaPuta's in tippelzones een feit. In het Franstalige Quebec liep de lancering van de Buick LaCrosse uit op een publicitaire ramp - de Amerikanen wisten niets over minder nette synoniemen voor onaneren en bleken een 'aftrek-Buick' op de markt te hebben gebracht. KIA Provo bekte lekker in Korea, maar niet in het Verenigd Koninkrijk, waar Provo staat voor de Provisional IRA en KIA voor Killed In Action. [5] 
  2. coïtus interruptus toepassen (voor het zingen de kerk uitgaan)
62 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[6]