• af·ruk·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afrukken
rukte af
afgerukt
zwak -t volledig

afrukken

  1. overgankelijk met grote, kortdurende kracht iets wegnemen
     Van diverse woningen zijn hele daken afgerukt. Aan de Calandweg gebeurde dat met een hele rij woningen.[2]
  2. inergatief het heen en weer wrijven van het mannelijk geslachtsdeel
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. afrukken op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Dode en zeven gewonden door windhoos boven Zierikzee” (27 juni 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be