Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vin·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vingeren [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vingeren
vingerde
gevingerd
zwak -d volledig
  1. (seksualiteit) met de hand of vinger bevredigen
    • "De bak in met die oplichter", hoorde ik toen veel mensen zeggen en die wisten nog niet dat hij in de donkere gangen van zijn paleis ook nog eens vrouwen ongevraagd trachtte te vingeren.[4] 
    • Porno waar je ook wat van kunt leren – bestaat dat? Natuurlijk, wanneer je een willekeurige film op Xtube of Porntube bekijkt, ontdek je wellicht iets nieuws: penissen groter dan colaflesjes, vrouwen die zichzelf kunnen vingeren met vlijmscherpe nepnagels zonder zichzelf te besnijden of een innovatieve manier om de pizzakoerier te betalen. [5] 
Hyperoniemen
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

de vingerenmv

  1. (verouderd) meervoud van  vinger zn 
    • Die vuist wordt slechts afgewisseld door een zalvende, zegenende hand, of door vingeren, welke confetti lijken te strooien. [6]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen