onaangebroken
  • on·aan·ge·bro·ken
stellend
onverbogen onaangebroken
verbogen
partitief onaangebrokens

onaangebroken

  1. van een verpakking dat deze nog nooit is geopend
     Pasja had altijd een onaangebroken pak kaarsen voor haar in voorraad.[1]
     De onderzoeker pleit ervoor die werkwijze te herzien. "Je kunt gesealde verpakkingen uitgeven, zodat je kunt zien dat de doosjes onaangebroken zijn", zegt ze tegen Trouw.[2]


  1. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  2.   Weblink bron “'Elk jaar voor 40 miljoen euro aan medicijnen onnodig afgedankt'” (14-11-2018), NOS