[A]. Hoe we anders met met de natuur en grondstoffen moeten omspringen (1:11)
  • om·sprin·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omspringen
sprong om
omgesprongen
klasse 3 volledig [A]

[A] omspringen

  1. absoluut (figuurlijk) te werk gaan, bewust handelen
    • Hij heeft donderdag gespeeld, een trap gekregen en is daar nog niet helemaal van hersteld. Manchester City hoeft geen schrik te hebben dat we op een onverantwoorde manier met hem zullen omspringen. [3] 
    • Een nieuwe facebookpagina helpt studenten aan de Universiteit Antwerpen (UA) snel aan onenightstands. Woordvoerder Peter De Meyer van de UA zegt dat de universiteit weinig tegen zulke facebookpagina's kan doen: ,,We kunnen alleen maar hopen dat onze studenten er verstandig mee omspringen." De oprichter van 'UAntwerpen FWB' heeft door de commotie de pagina tijdelijk offline gehaald. [4] 
  • omspringen met
    hanteren, behandelen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omspringen
omsprong
omsprongen
klasse 3 volledig [B]

[B] omspringen

  1. overgankelijk al springende omgeven, er in een kring om heen springen
    • De jonge katjes omspringen het baasje dat hen eten komt geven. 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 02/09/2017 door rahe Wim Conings
  4. Tubantia Matthias van den Bossche 09-07-2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be