omsprong
- om·sprong
vervoeging van |
---|
omspringen |
omsprong
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van omspringen
- ... dat ik omsprong.
- ... dat jij omsprong.
- ... dat hij, zij, het omsprong.
- ... dat ik omsprong.
vervoeging van |
---|
omspringen |
omsprong
- enkelvoud verleden tijd van omspringen
- Ik omsprong.
- Jij omsprong.
- Hij, zij, het omsprong.
- Ik omsprong.
- Het woord omsprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.