• om·knel·len

omknellen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omknellen
omknelde
omkneld
zwak -d volledig
  1. iets of iemand op een benauwende manier met kracht omvatten
    • Aan de voet van de Eiger hield de trein halt. Ik stapte uit en keek omhoog naar een kwaadaardige bergwand, die eerst loodrecht uit de grond ontspringt en dan voorover helt alsof hij jou omknellen wil. Dit was de Eiger, de witte spin genoemd, waarvan de Nordwand eeuwig in de schaduw ligt. [2] 
    • De vijf tonen van de riff in Satisfaction zijn scherp, compromisloos, uitdagend en laat in zijn strakke ritme en messcherpe articulatie, daadkracht, initiatief en energie weerklinken. De riff maakt een einde aan verveling en krachteloosheid en maakt de ketenen die de innerlijke drijfveren omknellen los. [3] 
    • Zelf had Raitt daar geen grote nood aan. Ze had haar vriendje in de VS die dag geskypet en voelde zich kiplekker, riep ze. Hoe ze ‘Used to rule the world’ zo ontspannen van slide-gitaar voorzag, is toch speciaal. Waar mannen hun gitaar makkelijk omknellen en geselen, ging het bij Raitt veeleer om strelen, converseren, en laten zingen. [4] 
77 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Max Pam 4 januari 2002 De witte spin
  3. NRC Henk Smeijsters 22 december 2005 Muziek is geen mathematica
  4. De Standaard 07/06/2016 door Peter Vantyghem Tijd heeft geen vat op Bonnie Raitt
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be