omdijk
- Geluid: omdíjk (hulp, bestand)
- IPA: / ɔmˈdɛik / (2 lettergrepen)
- Geluid: ómdijk (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɔmdɛik / (2 lettergrepen)
- om·dijk
- ww: omdijken ww zonder de uitgang -en
- zn: van Middelnederlands ommedijc, op te vatten als samenstelling van om bw en dijk zn [1]
vervoeging van |
---|
omdijken |
omdíjk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
- Ik omdijk.
- gebiedende wijs van omdijken
- Omdijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omdijken
- Omdijk je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omdijk | omdijken |
verkleinwoord | omdijkje | omdijkjes |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
de ómdijk m
- (waterbeheer) omringende waterkering
- Tevens waren er, zoals in de mode van de tijd, zoals bij het Hof van Alphen, boomgaarden, singels en een omdijk.
- ▸ ⧖ Wat had nu die visscherij daar ter plaatse met de zorg voor den Spaarndam en zijn sluizen te maken, of zelfs met de zorg voor den omdijk van het land, waartoe de handvest van Floris V den werkkring der heemraden bepaalde?[2]
- Het woord omdijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Weblink bron Robert FruinOver de opkomst van het Hoogheemraadschap van Rijnland. (1888) in:Robert Fruin (eds. P.J. Blok e.a.)Verspreide geschriften. Deel 6. Studiën over staats- en rechtsgeschiedenis. (1902), Martinus Nijhoff, Den Haag, p. 207