Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oes·ter·vis·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oestervisser oestervissers
verkleinwoord oestervissertje oestervissertjes

Zelfstandig naamwoord

de oestervisserv / m

  1. iemand die zijn brood verdiende met het vissen op (wilde) oesters
    • Het oude beroep van oestervisser bestaat in Nederland niet meer. 
  2. een oesterkweker
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie