oestervisser
- oes·ter·vis·ser
- samenstelling van oester en visser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oestervisser | oestervissers |
verkleinwoord | oestervissertje | oestervissertjes |
- iemand die zijn brood verdiende met het vissen op (wilde) oesters
- Het oude beroep van oestervisser bestaat in Nederland niet meer.
- een oesterkweker
1. iemand die zijn brood verdiende met het vissen op (wilde) oesters
- Het woord 'oestervisser' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.