octrooi
- oc·trooi
- van Frans octroi zn "toekenning" van octroyer ww "toestaan", vergelijk autoriseren. De VOC kreeg in 1602 octrooi (in wezen: alleenrecht) voor de vaart op bepaalde wereldzeeën. In de betekenis van ‘patent’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1817.[1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | octrooi | octrooien |
verkleinwoord | octrooitje | octrooitjes |
het octrooi o
- machtiging om een bepaalde tijd als enige, met uitsluiting van anderen, van een uitvinding te kunnen profiteren
- Wie een octrooi aanvraagt, moet tot in detail openbaar maken hoe zijn uitvinding tot stand is gekomen.
1. machtiging om een bepaalde tijd als enige, met uitsluiting van anderen, van een uitvinding te kunnen profiteren
- Het woord octrooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "octrooi" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "octrooi" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be