brevet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bre·vet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brevet | brevetten |
verkleinwoord | brevetje | brevetjes |
Zelfstandig naamwoord
- diploma waarbij een bevoegdheid tot het uitoefenen van een functie wordt verleend
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
1. diploma waarbij een bevoegdheid tot het uitoefenen van een functie wordt verleend
Gangbaarheid
- Het woord brevet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brevet" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "brevet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ brevet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Deens
Uitspraak
Woordafbreking
- bre·vet
Naar frequentie | 3154 |
---|
Zelfstandig naamwoord
brevet
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van brev
Noors
Uitspraak
Woordafbreking
- bre·vet
Naar frequentie | 1709 |
---|
Zelfstandig naamwoord
brevet
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van brev
Nynorsk
Uitspraak
Woordafbreking
- bre·vet
Zelfstandig naamwoord
brevet
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van brev
Zweeds
Uitspraak
Naar frequentie | 2222 |
---|
Zelfstandig naamwoord
brevet
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van brev