• nut·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord nuttigheid nuttigheden
verkleinwoord

de nuttigheidv

  1. nut
    • Een absolute nuttigheid heeft het land misschien niet, maar België als eenheid helpt mensen wel te functioneren in de dagelijkse realiteit.[2] 
    • Laten we vooral goed voor onze natuur zorgen en niet uitsluitend aan nuttigheid denken, maar vooral aan natuurschoon.”[3]