Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • [werkwoord] Van het Latijnse necare ("doden"), waarvan de betekenis gespecialiseerd is tot "doden door verdrinking".
  • [zelfst. naamw.] Van het Volkslatijnse nucarius ("notenboom"), een afleiding van het klassieke nux ("noot, notenboom").
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
noyer
noyais
noyé
eerste groep volledig

Werkwoord

noyer

  1. overgankelijk (doen) verdrinken
    «Il le jeta dans l’eau et le noya
    Hij gooide hem in het water en verdronk hem.
  2. overgankelijk overspoelen, overstromen
    «Les pluies ont noyé la campagne.»
    De regens hebben het platteland onder water gezet.
  3. wederkerend se ~: verdrinken
    «Les mouches se noient dans le lait.»
    De vliegen verdrinken in de melk.
  4. wederkerend se ~: zich verdrinken
    «Dans un accès de désespoir, il alla se noyer
    In een vlaag van wanhoop ging hij zich verdrinken.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  noyer     le noyer     noyers     les noyers  

Zelfstandig naamwoord

noyer m

  1. notenboom, notelaar
    «Battre un noyer pour en faire tomber les noix.»
    Tegen een notenboom slaan om de noten eruit te laten vallen.
  2. notenhout, notelaar
    «Une table de noyer
    Een tafel van notenhout.
    «Un lit en noyer
    Een bed van notenhout.