Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noodgebouw noodgebouwen
verkleinwoord noodgebouwtje noodgebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het noodgebouwo

  1. (bouwkunde) een gebouw dat tijdelijk gebruikt wordt zolang men niet de beschikking heeft over een permanent gebouw
    • In het noodgebouw is alles duidelijk minder goed geïsoleerd. 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid