nooddeur
- nood·deur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nooddeur | nooddeuren |
verkleinwoord |
- deur die men als uitgang kan gebruiken in een noodsituatie
- Een ooggetuige zag hoe de twee inbrekers het gebouw probeerden open te breken. Op een nooddeur werden later inbraaksporen aangetroffen. Ze hadden geprobeerde deze met een koevoet te openen.[2]
- Een passagier van een vliegtuig op Mianyang Nanjiao Airport in China verloor zijn geduld en heeft de nooddeur van het toestel waarin hij zat, geopend voor wat frisse lucht. De man, genaamd Chen, vond de cabine ’te warm’.[3]
1.
- Het woord nooddeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 6 AUGUSTUS 2017 Inbrekers op heterdaad betrapt bij Buikslotermeerplein
- ↑ de Telegraaf 01 mei 2018 Passagier opent nooddeur vliegtuig voor frisse lucht