• non·cha·lant
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen nonchalant nonchalanter nonchalantst
verbogen nonchalante nonchalantere nonchalantste
partitief nonchalants nonchalanters -

nonchalant

  1. achteloos, onbekommerd
    • Het is wel een zeer nonchalante jongen. 
     Oom Carl Lauritz gedroeg zich als de nogal nonchalante wereldwijze gastheer die hij was en bood de nieuw gearriveerden champagne aan, ook deze keer in de kunstzinnig ingewikkelde glazen waar je bijna onmogelijk uit kon drinken zonder te morsen.[2]
97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]