nokbalk
- nok·balk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nokbalk | nokbalken |
verkleinwoord |
de nokbalk m
- horizontaal geplaatste balk in de top van de kapconstructie, waar sporen en/ of dakbeschot op zijn bevestigd
- De blonde jongen kondigde toen aan met de jaarwisseling een stunt uit te halen. 'We wachtten op een grap, maar het spektakel wilde dat hij zich verhing aan de nokbalk bij zijn ouders op zolder.'[2]
- De spijkers in de handen en voeten bijvoorbeeld. Dat zijn eigenlijk je reinste bouten waarmee men doorgaans een nokbalk aan een dakgebint vastnagelt.[3]
- Tussen de tuin en de straat staat nog de oude poort; de versieringen op de nokbalk weliswaar beschadigd, maar nog intact.[4]
- Het woord nokbalk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nokbalk" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Volkskrant 23 februari 2018 Birney, Hemmerechts en De Witt: dit zijn de nieuwste boeken van deze week
- ↑ De Volkskrant JOOST ZWAGERMAN 15 april 2014 Beschouwing Francisco de Zurbarán Zwagerman kijkt
- ↑ De Volkskrant Pay-Uun Hiu 24 juni 2000 HET GROTE HUIS IN MEDAN
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be