noenmaal
- noen·maal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noenmaal | noenmalen |
verkleinwoord |
het noenmaal o
- het middagmaal
- Toen hem het vriendelijke verzoek bereikte om zich samen met de premier te laven aan een noenmaal in een van de vele voortreffelijke restaurants die onze hoofdstad te bieden heeft, reageerde hij minder enthousiast dan men van een eenvoudige arbeiderszoon uit Deurne had kunnen verwachten.[3]
- De voorzitter had de sprekers gemaand het kort te houden; bij de tiende spreker wees hij op de ‘lunch’, bij de twaalfde noemde hij het ‘noenmaal’ en bij de vijftiende ‘het feestelijk banket’ dat op ons wachtte.[4]
- De Duitse filmer Philip Gröning vroeg in 1984 of hij met de camera het klooster in mocht. Nog niet, was het antwoord, misschien over een jaar of twaalf. Zestien jaar later kreeg hij bericht dat het mocht. Hij filmde vier maanden lang de broeders die zichzelf „de nederigste dienaren van God” noemen voor zij de zwijggelofte afleggen en dan niet meer praten, behalve op hun zondagse wandelingetje na het noenmaal.[5]
- Het woord noenmaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ noenmaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 16 JANUARI 2016 Santé met zeewierthee
- ↑ De Volkskrant 17 augustus 2006 Wij zijn de baas over de taal
- ↑ NRC Bas Blokker 13 september 2006 Drie uur kun je je monnik voelen