nod
Naar frequentie | 1576 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to nod |
he/she/it | nods |
verleden tijd | nodded |
voltooid deelwoord |
nodded |
onvoltooid deelwoord |
nodding |
gebiedende wijs | nod |
nod
- onovergankelijk knikken (van slaap, instemming, e.d.)
- onovergankelijk knikkebollen, indutten
- overgankelijk op en neer schudden
- onovergankelijk (figuurlijk) verwijzen naar
- overgankelijk (voetbal) koppen
nod
- knik, het knikken
- (figuurlijk) verwijzing, wenk
- (figuurlijk) (informeel) nominatie (voor een prijs e.d.)
- (figuurlijk) (informeel) goedkeuring
- ↑ Guus Kroonen“Etymological Dictionary of Proto-Germanic” (2013), Brill, Leiden - Boston, p. 238