• ni·hi·lis·me
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘de wil om op het niets een nieuwe maatschappij te bouwen’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
  • van Duits Nihilismus, op te vatten als nihil met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nihilisme
verkleinwoord

het nihilismeo [3]

  1. (filosofie) binnen de filosofie een begrip dat wordt gebruikt om de ontkenning van het bestaan van betekenis of waarde in de wereld aan te duiden
    • ‘Een gebraden kip smaakt misschien lekker, maar dat beest ging wel zes weken door de hel. Met alle vervangers voorhanden vind ik dat niet meer te rechtvaardigen. Het culinaire genot gaat niet op tegen de extreme pijnen en ongemakken van het productieproces. Ik wil gewoon zo weinig mogelijk lijden in deze wereld. Rond pijn valt immers geen ideologie of narratief te bouwen. Wie die premisse niet aanvaardt, komt in het nihilisme terecht.’ [4] 
    • Maar Freuds verkenningen van het onderbewuste, de opkomst van modernistische kunstenaars, de culturele invloed van popmuziek, individualisme, nihilisme en postmodernisme zijn niet per se plaatsen waar historici doorgaans met een grote boog omheen lopen. [5] 
  2. (politiek) de wil om vanuit het niets een nieuwe maatschappij op te bouwen
89 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]