negen en een half

  • ne·gen en een half

negen en een half

  1. 9½ (of 9,5); het getal halverwege tussen negen en tien
    • De baby woog bij de geboorte negen en een half pond. 
    • De helft van negentien is negen en een half. 
Hij had voor zijn proefwerken een negen-en-een-half en twee tienen.