• neer·ko·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerkomen
kwam neer
neergekomen
klasse 4 volledig

neerkomen

  1. omlaag komen, omlaag vallen
    • De projectielen kwamen neer in een buitenwijk van Kabul. 
    • Paul Krzen liet de bijl weer neerkomen, telkens opnieuw, tot het stuk eiken in tweeën brak. [1] 
  2. ~ op: uiteindelijk betekenen, kortom betekenen
    • Een besparing van 20 procent op die kosten zou neerkomen op 46 miljoen. 
  • neerkomen op
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Wieringa, Tommy
    De heilige Rita 2017 ISBN 9789023458753 pagina 7
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be