navrant
- na·vrant
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hartverscheurend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | navrant | navranter | navrantst |
verbogen | navrante | navrantere | navrantste |
partitief | navrants | navranters | - |
navrant
- schrijnend, hartverscheurend
- ▸ Ach... wat lief, zou je bijna denken, als het niet zo navrant was wat er gebeurt. Hoe ging het ook alweer? Al-Kaida-Irak: niet bewezen. [...][2]
- Het woord navrant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "navrant" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "navrant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “De waarheid van Bush” (3 april 2003), Trouw
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
navrant
- tegenwoordig deelwoord (participe présent) van navrer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | navrant | navrants |
vrouwelijk | navrante | navrantes |
navrant
- bedroevend, navrant, schrijnend
- «Une histoire navrante.»
- Een bedroevende geschiedenis.
- «Une histoire navrante.»