natuurwetenschappelijk

  • na·tuur·we·ten·schap·pe·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen natuurwetenschappelijk natuurwetenschappelijker natuurwetenschappelijkst
verbogen natuurwetenschappelijke natuurwetenschappelijkere natuurwetenschappelijkste
partitief natuurwetenschappelijks natuurwetenschappelijkers -

natuurwetenschappelijk [1]

  1. betrekking hebbend op de natuurkunde, scheikunde of biologie
     In de man die uitstapte herkende Ernst drs.Kunkeler van het Natuurwetenschappelijk Laboratorium te Leiden.[2]
     De onderzoekers zeggen dat ze ook een methode hebben gevonden om de zeldzame ertsen uit de modder te isoleren. Ze publiceerden hun bevindingen in het natuurwetenschappelijk tijdschrift Scientific Reports.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “'Vrijwel onuitputtelijke voorraad bijzondere metalen bij Japans atol'” (12-04-2018), NOS