• nacht·wan·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtwandeling nachtwandelingen
verkleinwoord nachtwandelingetje nachtwandelingetjes

de nachtwandelingv [1]

  1. een wandeling in het donker van de nacht
     Zoals de zonsopkomst een nieuw begin kan zijn, zo zet de nachtwandeling het leven even tussen haakjes.[2]
     Nachtwandeling van 40 km voor ondervoede kinderen: Ongeveer 1000 mensen lopen vanaf middernacht van Rotterdam naar Den Haag, een tocht van 40 kilometer. Ze doen mee aan de Nacht van de Vluchteling, die in het teken staat van de hulp aan ondervoede vluchtelingenkinderen.[3]
  2. wandeling die men in zijn slaap maakt
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Hella van der Wijst
    “Wandelen met Hella” (2022), Zilt, ISBN 9789493198289
  3.   Weblink bron “Nachtwandeling van 40 km voor ondervoede kinderen” (17-05-2012), Tubantia