nabob
- na·bob
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nabob | nabobs |
verkleinwoord | - | - |
de nabob m
- (geschiedenis) onderkoning in het rijk van de Mogols
- Op een van zijn avontuurlijke reizen is Baron von Münchhausen de gast van een nabob. [3]
- (figuurlijk) (Nederland) iemand die rijk is geworden in Nederlands-Indië
- Vooral hun sporen zullen we dit jaar zien op de grotere tentoonstellingen: de Japanse kamerschermen, het Chine de Commande, de sitsen beddespreien en japonse rokken, die men kon aantreffen in de huizen van de Nederlandse nabobs die het hadden gemaakt. [4]
- (figuurlijk) iemand die heel rijk of machtig is
- Ik, een nabob uit het rijke noorden die nee zou zeggen tegen dit kind? Geen sprake van. Welk opperwezen dan ook zou me later voor die hardvochtigheid straffen. Voor een euro kocht ik een pakje. [5]
- Het woord nabob staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nabob" herkend door:
9 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ nabob op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Montag, S.Onze nabobs (16 april 2005) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-10-13
- ↑ Gelder, R. vanEen kruidig mengsel van nostalgie en wetenschap (2 maart 2002) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-10-13
- ↑ Terrashandel (6 juni 2009) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-10-13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- na·bob
- van Urdu نواب (nawab) "onderkoning, gouverneur"
enkelvoud | meervoud |
---|---|
nabob | nabobs |
nabob
- (geschiedenis) nabob, onderkoning in het rijk van de Mogols
- (geschiedenis) iemand die als koloniale ambtenaar in Brits-Indië rijkdom en macht heeft verworven
- (figuurlijk) nabob, iemand die heel rijk of machtig is of zich zo voordoet