naasten
- naas·ten
- In de betekenis van ‘in bezit nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- afgeleid van naast met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
naasten |
naastte |
genaast |
zwak -t | volledig |
naasten
- overgankelijk veelal zonder compensatie in staatshanden overnemen
- De regering van het land had alle oliebronnen genaast.
de naasten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord naaste
- Het woord naasten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naasten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "naasten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ naasten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be