naaste
- na·ste (bijvoeglijk naamwoord van na)
- naas·te (van naast)
- naas·te (werk- en zelfstand naamwoord)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naaste | naasten |
verkleinwoord | - | - |
- medemens
- ”Heb uw naaste lief als uzelf.”
naaste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van na
naaste
- verbogen vorm van de stellende trap van naast
vervoeging van |
---|
naasten |
naaste
- aanvoegende wijs van naasten
1. medemens
- Het woord naaste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naaste" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be