• na·ste (bijvoeglijk naamwoord van na)
  • naas·te (van naast)
  • naas·te (werk- en zelfstand naamwoord)
enkelvoud meervoud
naamwoord naaste naasten
verkleinwoord - -

de naastev / m

  1. medemens
    • ”Heb uw naaste lief als uzelf.” 

naaste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van na

naaste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van naast
vervoeging van
naasten

naaste

  1. aanvoegende wijs van naasten
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be