Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mu·ziek·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord muziekzaal muziekzalen
verkleinwoord muziekzaaltje muziekzaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de muziekzaalv / m

  1. een grote ruimte in een gebouw waar men muziekuitvoeringen kan geven
     De gravin kende die toon heel goed, het was de toon waarmee hij altijd een project inleidde dat tegen het belang van haar kinderen inging, zoals de bouw van een nieuwe galerij of een oranjerie, het inrichten van een huistheater of een muziekzaal, en ze kende die toon, en achtte het haar plicht om tegen alles in te gaan wat op die bedeesde toon werd voorgesteld.[2]
     "Paradiso is door zijn geschiedenis als kerk natuurlijk al een soort heiligdom, maar velen dichten het die betekenis ook toe als muziekzaal", schrijft het muziekplatform. Bovendien is het poppodium volgens 3voor12 "DE plek waar iedere internationale act wil staan".[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “"Paradiso is beste poppodium"” (07-03-2014), NOS