Nederlands

 
2. Veleropilina oligotropha   behoort tot de mutsdragers.
Uitspraak
Woordafbreking
  • muts·dra·ɡers
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord 2. mutsdragers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mutsdragersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord mutsdrager
     Van wol, met of zonder touwtjes, knalroze of gewoon in simpel zwart: voor de koukleumende toerist komen de ‘Amsterdam’-mutsen die in het centrum worden verkocht als een geschenk uit de hemel. Maar wat zien die mutsdragers eigenlijk in Amsterdam?[1]
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (weekdieren) een orde Monoplacophora   van, voor het grootste deel uitgestorven, groep weekdieren
     Ten slotte bestaan er nog mutsdragers (Monoplacophora). Die hebben een schelp in de vorm van een muts.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Nina Rijnierse
    “‘In Napels wil iedereen een muts uit Amsterdam’” (12 februari 2019) op napnieuws.nl
  2.   Weblink bron “Noordkrompen, zeeengelen en koffieboontjes: een schelpenboek” (2022), Atlas Contact, Amsterdam, ISBN 9789045041247, hfst. 1