• mu·da

muda

  1. jong
  2. junior, assistent
  3. vers, nieuw
  4. onrijp, groen
  5. bleek (van kleur)


  • mu·da
enkelvoud meervoud
muda mudas

muda v

  1. verandering, wisseling
  2. verschoning (van kleren)
  3. het vervellen, vervelling, rui
vervoeging van
mudar

muda

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mudar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mudar
vervoeging van
mudarse

muda

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mudarse