deruim

  1. (dierkunde) het periodiek uitvallen van het verenkleed van vogels
vervoeging van
ruien

rui

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruien
    • Ik rui. 
  2. gebiedende wijs van ruien
    • Rui! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruien
    • Rui je? 
  • De bovenstaande werkwoordsvormen zijn goeddeels hypothetisch gezien de betekenis van het woord.
96 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be