• mo·ven
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘weg wezen’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • Afkomstig van het Engelse move.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
moven
movede
gemoved
zwak -d volledig

moven

  1. (informeel) weggaan.
    • Ik heb nu genoeg van je, moven! 
  2. aan de kant gaan
    • Move es een end, dan kan ik er nog bij naast. 
54 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[2]