• mor·zel
enkelvoud meervoud
naamwoord morzel morzels
morzelen
verkleinwoord morzeltje morzeltjes

de morzelm

  1. een klein beetje; een klein beetje
    • Bij mijn weten waant PSV zich nog altijd een kampioenenploeg met een miljoenenbudget. En met achter zich een college van burgemeester en wethouders dat de aankoop van een morzel grond in het stadion verwart met sociaal gemeentebeleid. [2] 
    • De presentatie van Michael van Praag als kandidaat-president van de FIFA had de botheid van Boer zoekt vrouw. Geen morzel diplomatiek raffinement, eerder beunhazig. [3] 
    • De Spaanse topschutter Paco Alcácer had een plaats in de basis gekregen, maar kwam gisteren niet in het stuk voor. Brandon Mechele stond geconcentreerd te verdedigen en gunde de ex-speler van Barcelona geen morzel grond. De Rode Duivel bevestigde zijn status als een van de beste Brugse spelers van het moment. [4] 
67 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]