Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krui·mel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘broodkorreltje’ voor het eerst aangetroffen in 1526 [1]
  • afgeleid van kruim met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kruimel kruimels
verkleinwoord kruimeltje kruimeltjes

Zelfstandig naamwoord

de kruimelm

  1. klein afgebroken stukje van brood, koek, beschuit of ander voedsel
     Jetfighter veegde de kruimels van haar shirt, deed haar zware rugzak weer om en vertrok in haar onnavolgbare snelle tempo.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kruimelen

kruimel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kruimelen
    • Ik kruimel. 
  2. gebiedende wijs van kruimelen
    • Kruimel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kruimelen
    • Kruimel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen