• mon·ster·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen monsterlijk monsterlijker monsterlijkst
verbogen monsterlijke monsterlijkere monsterlijkste
partitief monsterlijks monsterlijkers -

monsterlijk

  1. heel lelijk, naar en eng
    • De kinderen schrokken heel erg van het monsterlijke masker dat hun vader had opgezet. 
    • Na de pokken had het mooie meisje een monsterlijk gezicht gekregen, maar haar mooie karakter bleef gelukkig behouden. 
     De achterkamer werd gedomineerd door een monsterlijk, ondateerbaar hemelbed met vier vergulde zuilen in Egyptische stijl waarop een baldakijn rustte van donkerrood fluweel, met geborduurde sterren van gouddraad. Wie zou in staat zijn te bevroeden hoeveel zuchten en gefluisterde geheimen er onder die sterrenstof waren blijven hangen?[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be